Het had iets aandoenlijks: de bonte bende van slogans, spandoeken en demonstranten die op 8 mei het Kunstenfestivaldesarts op gang trapte op het bordes van de Brusselse Beurs. Ze hadden er de jongste dertig jaar nog al gestaan, sommigen zelfs elke week. Toen hadden ze hun vuist geheven tegen de invasie van Irak, voor een verbod op uraniumwapens, tegen het Sint-Annaplan van de regering-Martens, voor de Catalaanse onafhankelijkheid, tegen de nachtvluchten boven Brussel, voor de vrijlating van Ali Aarrass, tegen de kwalijke zeden van Berlusconi, voor de juiste verloning van gewetensbezwaarden, tegen de derde ambtstermijn van president Nkurunzina van Burundi, en voor nog twintig andere goede redenen om weer de vaan te hijsen, de banderol te ontrollen en door metalige megafoons het zwijgen te verbreken.