Wie leest die dingen nog? Literaire tijdschriften in Vlaanderen

2010 is geen fijn jaar voor de literaire tijdschriften in Vlaanderen. Revolver, Het Trage Vuur en Met Andere Zinnen verdwenen op hetzelfde moment. De aflossing van de wacht lijkt zich niet meteen aan te dienen. Althans niet op papier: op het internet zorgde de lancering van recensieplatform De Reactor voor een (onbesliste) polemiek tussen Reactor-voorman Matthijs De Ridder en Knack-boekencoördinator Frank Hellemans. De zeven overblijvende, gesubsidieerde literaire tijdschriften vertonen een spreidstand tussen de rol die ze zichzelf toedichten en de rol die uitgevers, schrijvers en publiek nog voor hen zien. Michiel Leen ging, samen met Eric Rinckhout, op zoek naar oorzaken van de huidige malaise in het Vlaamse tijdschriftenlandschap. Hij stelt ook enkele oplossingen voor. Lees hier ook zijn volledige onderzoeksdossier.

Bij zijn aantreden als voorzitter van het Vlaams Fonds voor de Letteren durfde Jos Geysels zich in dit blad afvragen of het wel zin had om de literaire tijdschriften nog allemaal in papieren vorm uit te geven, wanneer blijkt dat ze nog nauwelijks enkele honderden exemplaren verkopen. Tegelijkertijd opperde hij het idee van een zogeheten super-DWB, een fusie tussen de verschillende tijdschriften, waardoor er een drietal grote tijdschriften zou ontstaan. Geysels ontdekte snel dat er binnen de sector geen draagvlak is voor dat idee. Ook Sven Vitse, aftredend voorzitter van de adviescommissie tijdschriften, ziet er geen heil in. ‘Het literaire tijdschriftenlandschap is niet gebaat met nog meer verschraling’, heet het in een reactie. Toch zou de fusiediscussie de tijdschriften wakker moeten schudden. Als je eigen broodheer zich al afvraagt of het nog zin heeft je tijdschrift überhaupt te drukken, is dat het teken dat er iets grondig moet veranderen.

CACHET

De Vlaamse uitgevers dichten de tijdschriften nog slechts een erg beperkte rol toe bij de zoektocht naar nieuw literair materiaal

Intussen mag blijken dat er van de traditionele poëticale en literaire laboratoriumrol waarop veel tijdschriften nog steeds prat gaan, in de praktijk weinig meer overblijft. De tijdschriften zijn uit de literaire berichtgeving verdwenen en halen nog slechts de krantenpagina’s wanneer ze verdwijnen – niet meer om de teksten en beschouwingen die ze brengen. Gerd Segers, decennialang de bezieler van het tijdschrift Revolver, stelt de zaken pijnlijk scherp wanneer hij zegt: ‘Toen ik aankondigde dat Revolver zou verdwijnen, haalden we plots weer de kranten. Ik had liever gehad dat ze het over de inhoud van het nummer hadden gehad!’ De Vlaamse uitgevers dichten de tijdschriften nog slechts een erg beperkte rol toe bij de zoektocht naar nieuw literair materiaal: het internet en allerhande wedstrijden nemen die rol over. Harold Polis van De Bezige Bij Antwerpen – zelf nochtans ooit aan de slag bij het tijdschrift Sampel – windt er geen doekjes om: ‘Het belang van de tijdschriften voor het literaire veld is altijd overroepen geweest. Voor uitgevers zijn ze niet interessant, want hun lezerspubliek is gelijk aan nul. Wie leest die dingen nog? Bovendien zien de tijdschriften zichzelf te veel als poëticale vechtmachines. Ze voeren misschien interessante discussies, maar je moet kunnen zeggen dat zoiets niet genoeg is.'

LEENTijdschrifteninVlaanderenToch blijft bij schrijvers een nostalgische voorliefde bestaan voor de gedrukte vorm. Voor veel auteurs betekent publicatie in een tijdschrift nog iets. Hun tekst heeft een selectieproces overleefd, de redactie heeft besloten een deel van de beperkte gedrukte ruimte ter beschikking te stellen van de tekst. De publicatie wordt een kwaliteitslabel. Enig fetisjistisch gezwijmel over de ‘tastbaarheid’ van het boekske kan daarbij niet ontbreken.

De productie van een papieren tijdschrift is echter geen evidente zaak. Toen Gerd Segers begin 2010 de stekker uit Revolver trok, deed hij dat vanwege de administratieve rompslomp die bij een gesubsidieerd tijdschrift komt kijken. Segers legt de toekomst van het literaire tijdschrift op het internet. ‘Zonder subsidies is het sowieso ondoenbaar geworden’, verzucht hij. ‘De literaire tijdschriften keren terug naar de underground, zoals in de jaren 1960. Wie nu nog een tijdschrift begint, kan dat het best doen via het internet. De gedrukte vorm is ondoenbaar geworden.’

INTERNET

Het internet was het afgelopen jaar sowieso de place to be voor liefhebbers van een stevige polemiek. De lancering van recensieplatform De Reactor ging gepaard met een artikel van Matthijs De Ridder in het tijdschrift De Leeswolf, waarin een ‘koel afscheid van de dagbladkritiek’ werd bepleit. Volgens De Ridder bieden de mainstreammedia immers geen forum meer aan doorwrochte stukken of essays. Frank Hellemans van Knack diende De Ridder van repliek en had het over ‘slimme jongetjes die de wijk nemen naar het internet.’ Les anciens verwijten les modernes een gebrek aan engagement, les modernes verklaren de literaire kritiek in de mainstream dood en stampen zelfverzekerd hun eigen platform uit de grond.

Ondanks alle bombarie stelt De Reactor voorlopig teleur. Van de panache waarmee de initiatiefnemers hun project elders verdedigen, is op de site zelf weinig te merken. De commentaarsecties blijven leeg en van de zo bejubelde ‘onbeperkte mogelijkheden’ van het internet is weinig te merken. Het geheel geeft een erg statische indruk en vooralsnog valt er op de site weinig meer te rapen dan lange lappen tekst, die de lezer van de weeromstuit weer gaat … printen. Maar misschien evolueert de site in de nabije toekomst verder. Met bijdragen van scherpe geesten als Geert Buelens, Frank Albers en Matthijs De Ridder zelf heeft De Reactor alvast potentieel genoeg om flink keet te schoppen. Maar het zou mooi zijn als er zich naast die gevestigde namen ook enkele nieuwe, scherpe pennen zouden manifesteren via De Reactor. Het zou aantonen dat de hardcore literaire kritiek effectief tot bloei kan komen op het internet.

ONZICHTBAAR

De Vlaamse literaire tijdschriften blijven intussen zo goed als onzichtbaar op het internet (zie het online onderzoeksrapport). Dat mag gerust problematisch heten. In een tijd waarin zelfs de stugste printorganen zich zijn gaan bezinnen over hun aanwezigheid op het internet – kijk maar naar de manier waarop kranten en weekbladen hun websites beginnen te heroriënteren – lijkt het loutere papierfetisjisme van de literaire tijdschriften een doodlopend spoor. De gedrukte vorm wordt, naarmate de lezersaantallen slinken, ook steeds duurder. Zonder subsidiëring zou de prijs van een literair tijdschrift vele malen hoger liggen dan vandaag het geval is. Intussen is er een generatie lezers ontstaan die haar informatie gewoon van het net plukt, waar de updates elkaar dagelijks (of nog sneller) opvolgen, in plaats van eenmaal per kwartaal. En dat helemaal gratis.

Een kleine rondvraag bij pas afgestudeerde studenten taal- en letterkunde wijst ook uit dat de literaire tijdschriften amper aan bod komen tijdens de colleges. Sterker nog: van veel titels hebben ze nog nooit gehoord. Het is een schrijnende vaststelling. Als de tijdschriften al niet meer relevant worden bevonden door jonge lezers uit een opleidingsveld waar een bovengemiddelde interesse voor literatuur een conditio sine qua non is, door wie dan nog wel? Onbekend maakt onbemind: ongetwijfeld ontsnappen heel wat interessante analyses onterecht aan de aandacht, door het simpele feit dat veel lezers worden afgeschrikt door het erudiete imago van veel tijdschriften. Een onderzoek van het Vlaams Fonds voor de Letteren uit 2007 leerde dat de gemiddelde lezer van de literaire tijdschriften een ‘cultureel actieve’ man van rond de vijftig is. Als de tijdschriften niet snel aansluiting zoeken bij de manier waarop ook jongeren hun interesse in literatuur onderhouden, dreigen ze uit te sterven. Bij gebrek aan lezers, maar evenzeer bij gebrek aan vers bloed in de redactie. Geen pijnlijkere dood dan verstoffen in het cliché van het eigen grote gelijk.

Als de tijdschriften niet snel aansluiting zoeken bij de manier waarop ook jongeren hun interesse in literatuur onderhouden, dreigen ze uit te sterven

Zover hoeft het niet per se te komen. Maar dan moeten de tijdschriften eerst in het reine komen met de beperkte rol die ze nog spelen in het literaire landschap, en met het feit dat het literair geïnteresseerde publiek niet meer automatisch naar de tijdschriften grijpt. In tijden van internet, boekenbijlagen en literaire manifestaties zijn de alternatieven legio, zowel voor het publiek als voor de schrijvers, critici en essayisten. Niet het publiek moet zijn leven beteren en de weg naar het tijdschrift terugvinden. De eigen zichtbaarheid vergroten – bijvoorbeeld door samenwerking met boekhandels, bibliotheken en scholen – zou een stap in de goede richting zijn. Daarbij zijn degelijke, dynamische websites onontbeerlijk. In tijden waarin het verdwijnen van drie tijdschriften op beleidsniveau bijna wordt beschouwd als een vorm van besparing, is het vloeken in de kerk, maar voor de ondersteuning van een dergelijke vernieuwingsoperatie zou het Vlaams Fonds voor de Letteren geld en ondersteuning beschikbaar kunnen stellen.

Bovendien zou het geen kwaad kunnen als de tijdschriften zichtbaarder aanwezig zouden zijn bij de grote literaire manifestaties (Boekenbeurs, Saint Amour, Watou, ...) en een bijdrage zouden leveren aan de literaire evenementencultuur. Als de Vlaamse literaire tijdschriften aansluiting zouden vinden bij die dynamische cultuur, zouden ze de clichés kunnen doorbreken die nu tussen het publiek en het tijdschrift staan. Zoeken naar een groter, jonger en diverser publiek hoeft niet per se een verlies van eigenheid of sérieux te betekenen. Integendeel, het is een noodzakelijke stap om opnieuw aan relevantie te winnen – binnen het literaire veld, maar ook daarbuiten.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Michiel Leen gaat op zoek

Michiel Leen gaat op zoek naar de ‘oorzaken van de huidige malaise in het Vlaamse tijdschriftenlandschap’. Opzienbarende ontdekkingen doet Leen niet. Gebrek aan lezers, het elitaire karakter van het tijdschrift en de redacties, het verlies van de kweekvijverfunctie, het zijn alom bekende riedeltjes in elke discussie over de literaire tijdschriften. Op zich is Leens bijdrage aan het debat over het nut en de functie van de tijdschriften niet belangwekkend.

Waarom het toch relevant is om op zijn stuk te reageren, is dat het voortvloeit uit een eindwerk dat Leen maakte in het kader van zijn opleiding journalistiek. Wie dit werkstuk echter doorneemt, zoekt tevergeefs naar een welomschreven onderzoeksvraag en naar enige vorm van methodologie. Het meest flagrante hiaat is waarschijnlijk een volledig gebrek aan onderzoek van de tijdschriften zelf: nergens citeert Leen uit een literair tijdschrift, of omschrijft hij wat de inhoud van een literair tijdschrift uitmaakt. Ook een gebrek aan bronnen over de kwestie valt op: geen verwijzing naar het themanummer van Deus ex machina, naar Marc Kregtings blogreeks ‘Wat nu?’, naar de studie van Lisa Kuitert, naar masterscripties van Bart Temme (RUGroningen) of Claire Bracke (UGent).

Leens ‘onderzoek’ krijgt enkel vorm via een metadiscours: een niet-gemotiveerd bijeenraapsel van interviews waarbij Leen vooral de rond De Reactor ontstane polemiek uitspit. Zo is het een raadsel wat de volgende vraag aan Dirk Leyman kan bijdragen aan een onderzoek naar literaire tijdschriften: ‘“Ze reageren bang en agressief,” zegt De Ridder nog. Waarom zegt hij zoiets, denkt u?’ Een typische proeve van hedendaagse journalistiek: een kwestie van institutionele en inhoudelijke aard wordt herleid tot persoonlijke twisten.

Wanneer een artikel elk onderzoeksmateriaal ontbeert, kunnen de resultaten slechts ontleend zijn aan de common sense. Veeleer dan mijn mening over de literaire tijdschriften te verkondigen, wil ik hier enkele vooronderstellingen en pijnpunten aankaarten van dat zogenaamd neutrale gezonde verstand waaruit Leen (en anderen) hun bevindingen halen.

ELITARISME

Uit de verschillende verwijten aan het adres van de redacties van literaire tijdschriften, blijkt dat het gezonde verstand niet neutraal is, maar een bepaalde norm hanteert. De tijdschriftredacties zouden volgens Leen aan het stikken zijn ‘in het cliché van het eigen grote gelijk’. Ze zouden met die arrogantie ‘het publiek’ opdragen hun leven te ‘beteren’. Een citaat waaruit blijkt dat tijdschriften inderdaad dit standpunt verkondigen, biedt Leen niet aan. Zijn verwijt lijkt dan ook vooral een uiting te zijn van de heersende tijdgeest met zijn wantrouwen tegenover de (linkse) elite. Die is het gevolg van een ver doorgedreven relativisme: verschillen tussen lage en hoge cultuur, tussen chicklit en literaire tijdschriften, bestaan niet meer. Al wie daar moeilijk over doet, of daarbij enige pretentie verspreidt, wordt gebrandmerkt als elitair. Er bestaat geen feillozere tactiek om iemands argumenten onschadelijk te maken dan door hem af te schilderen als een betweter die zijn mening dogmatisch opdringt. Het getuigt echter van een ontzettende kortzichtigheid dat de elite bestraffende rechters niet inzien dat zij zelf met een al even grote arrogantie een nieuwe norm uitzetten. Meer zelfs: ze vormen een nieuwe elite want enkel hun stem kan en mag het debat bepalen.

Parallel aan het eindwerk, blijkt die arrogantie voornamelijk uit het enorme gebrek aan kennis waarmee Leen oordelen velt over de literaire tijdschriften. Dat leidt tot nogal wat fouten. Zo citeert hij instemmend uitgever Harold Polis wanneer die beweert dat literaire tijdschriften ‘zichzelf te veel als poëticale vechtmachines’ zien. Dat de tijdschriften zichzelf poëticaal opstellen lijkt mij nogal wiedes. De literatuurgeschiedenis toont aan dat deze tijdschriften ontstaan vanuit een poëticale stellingname waarmee zij reageren tegen het regerende literaire klimaat. Had Leen enkele recente jaargangen van literaire tijdschriften doorgenomen, had hij overigens gemerkt dat van dergelijke gevechten allang geen sprake meer is. De poëticale verschillen zijn er nog, maar de tijdschriften rollen al lang niet meer polemiserend over de vloer. Integendeel, DWB recenseert in elk nummer enkele andere tijdschriften zonder daarbij uit te zijn op controverse.

OPEENHOPING

Conform het bestaande relativisme blijkt het voor Leen niet nodig om enig onderscheid te maken tussen nY, DW B, Deus ex machina, … (literaire tijdschriften), De reactor en De leeswolf (kritieken), De papieren man (literaire berichtgeving), en Spiegel der letteren (academisch tijdschrift). Wie die dingen leest, zou weten dat elk een eigen type informatie bevat met onderling nog een hele resem aan verschillen. Leen smijt nogmaals elke soort informatie op een hoopje wanneer hij de literaire tijdschriften de weg van het internet wil opsturen. Een gedachtegang die ook Matthijs de Ridder of Marc Kregting al hebben bewandeld. Maar waar zij op zoek proberen te gaan naar een manier waarop de literaire tijdschriften hun eigenheid op het net kunnen verspreiden, dringt Leen hun een nieuwe norm op. De tijdschriften moeten zich aanpassen aan de wensen en noden van het grote publiek. Die is het immers gewoon om haar informatie gewoon van het net te plukken, ‘waar de updates elkaar dagelijks (of nog sneller) opvolgen, in plaats van eenmaal per kwartaal.’

Leen ziet blijkbaar geen verschil tussen een kort bericht over de laatste politiek gekleurde uitspraak van Tom Lanoye, of een volledig en veelzijdig dossier rond de verschillende aspecten van zijn werk. Ik zeg niet dat het laatste beter is dan het eerste, maar dat beide anders zijn en elk hun specifieke waarde hebben. Wie een discussie wil voeren over literaire kritiek en tijdschriften, moet dergelijke verschillen in rekenschap brengen.

DE MARKT

Een andere norm die Leen de literaire tijdschriften onbewust opdringt, is die van de neoliberale markt. Dat blijkt al aan het begin van het artikel: ‘Als je eigen broodheer zich al afvraagt of het nog zin heeft je tijdschrift überhaupt te drukken, is dat het teken dat er iets grondig moet veranderen.’ Ik vraag mij af of Leen ook fabrieksarbeiders zou opgeven zich te bezinnen wanneer een bepaald type auto niet meer geproduceerd moet worden. Dat is een oneerlijke vergelijking, maar ze maakt wel duidelijk dat hier niet de vraag naar kwaliteit speelt, maar de vraag naar afzet – naar die van de markt.

Het lijkt mij voornamelijk de economische overheersing van kwantiteit op kwaliteit die de befaamde laboratoriumfunctie van de gewraakte tijdschriften teniet doet. Leen citeert opnieuw Polis: ‘Voor uitgevers zijn ze [de literaire tijdschriften] niet interessant, want hun lezerspubliek is gelijk aan nul’. Wie dacht dat uitgevers op zoek zijn naar literaire kwaliteit die ze aan een zo’n groot mogelijk publiek willen aanbieden, heeft het mis. Ze willen slechts verkopen en literaire kwaliteit en diversiteit spelen daarbij amper een rol. Leen maakt de analogie met het literaire tijdschrift: die doen er goed aan geen te ‘erudiet’ imago te hebben, want dat zou potentiële lezers ‘afschrikken’.

IMAGO

Soms lijkt het erop alsof Leen slechts het imago wil bijsturen van de literaire tijdschriften. Dat imago zouden de tijdschriftredacties kunnen aanpassen door zich te verspreiden op het flitsende en nooit stilstaande internet, of door zich aan te sluiten bij de ‘dynamische’ literair evenementencultuur. Daardoor zou meer potentieel ontstaan ‘om flink keet te schoppen’ en zullen ze waarschijnlijk automatisch opgepikt worden door de sensatiebeluste pers. Dat Leen hierbij opnieuw de verschillen tussen allerlei types informatie en manifestatievormen van de literaire wereld negeert, zal ondertussen wel duidelijk zijn. Met zijn bijsturing van het imago ruilt hij verder de literaire kritiek in voor marketing, ofte: hoe bespeel je het best de markt.

Ter besluit: volgens mij bedoelt Leen het goed met de literaire tijdschriften. Maar slechts wanneer hij, en soortgelijke criticasters, de genoemde bepalingen van het gezonde verstand onderkennen, kunnen zij hun goede bedoelingen effectiever inzetten om het nut, de functie en de eigenheid van de literaire tijdschriften te verbeteren en te versterken.

Hans Demeyer (1987) studeerde literatuurwetenschappen aan de UGent en de KULeuven. Hij publiceert essays en kritieken in onder meer DWB, De Leeswolf, De Reactor en Vooys.

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.