Ja is het nieuwe neen

Het wordt steeds moeilijker om de hedendaagse klassieke muziek te verwijten dat ze zich in een ivoren toren verschanst. Neem nu Stefan Prins en Johannes Kreidler, twee jonge componisten die protest aantekenen. Voorbij het loutere klankexperiment richten ze hun blik opnieuw op de wereld. In Darmstadt – de hoogste ivoren toren van het Europese hedendaagse muzieklandschap – spreekt men zelfs al van een ‘Gehalt-esthetische wending’. Muziek met inhoud! Zou het dan echt zo simpel zijn? Een nee tegen nee-muziek is daarom nog geen ja.

Laat ons eerlijk zijn. Van een overdaad aan kritische slagkracht is de twintigste-eeuwse kunstmuziek nog niet vaak beschuldigd. Wereldvreemd, elitair en moeilijk: dat zijn de vertrouwde begrippen waarmee tegenstanders hedendaags klassiek wegzetten als een verkwisting van belastinggeld. Die kwalijke reputatie werd door componist Karlheinz Stockhausen, zelfverklaard expat van de planeet Sirius, alle eer aangedaan toen hij de aanslagen op de WTC-torens ‘het grootste kunstwerk ooit’ noemde. Toegegeven, de man leende zich als megalomane avant-gardegoeroe uitstekend tot karikaturen. Maar het moet gezegd: de muzikale voorhoede schaarde zich met blakend zelfvertrouwen achter het ene na het andere -isme dat Karlheinz in de jaren 1960 en 1970 aan een verschroeiend tempo uit zijn hoed toverde. Het nieuwe muziekwereldje wist weliswaar waarheen – immer voorwaarts! –, maar weinigen volgden. Het publiek al helemaal niet. In de laatste jaren van de vorige eeuw leek de richting plots zoek. Vandaag toont het zich tegelijk nostalgisch naar de hoogdagen van het modernisme, én probeert het een antwoord te formuleren op zijn beruchte wereldvreemdheid.

Neen, neen en nog eens neen

Nochtans was het precies die wereldvreemdheid die ooit de kern uitmaakte van de modernistische maatschappijkritiek: muziek moest vreemd zijn in een wereld die aanstuurde op het conformisme van fascisme, communisme of kapitalisme. Ze hoorde ook moeilijk te zijn, als antwoord op ideologieën die bedrieglijke simplismen predikten. Dat deed de modernistische muziek in de eerste plaats door aan de vooravond van de eerste wereldbrand haar eigen licht ontvlambare lyriek de wacht aan te zeggen. Adieu romantiek, leve het experiment.

Toen Arnold Schönberg net voor WOI zijn eerste atonale werken schreef, stond hij aan de wieg van een muzikale verzetsbeweging. Hoewel hij zichzelf veeleer als een voortzetter van de traditie zag, had hij in de ogen van zijn volgelingen een radicale streep onder het verleden getrokken: een neen tegen wat geweest was. Dat neen ontwikkelde zich in de daaropvolgende decennia tot het sjibbolet van een avant-garde waarvan de identiteit vooral in de verwerping wortelde. Het romantische – lees: Duitse – schoonheidsideaal had zich in twee opeenvolgende wereldoorlogen verbrand. Ook de eigentijdse cultuurindustrie verklaarden de hogepriesters van het muzikaal modernisme tot vijand: populaire muziek was in hun oren niets meer dan kritiekloze en conformistische kitsch. De esthetiek van het modernisme was dus op twee fronten een anti-esthetiek. Neen aan (de oude wereld van) Wagner en neen aan (de moderne wereld van) Elvis Presley.

De esthetiek van het modernisme was op twee fronten een anti-esthetiek. Neen aan Wagner en neen aan Elvis Presley

Het was Theodor Adorno die de avant-garde in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de wind in de zeilen had gegeven. Een goed kunstwerk bezat volgens hem een vormelijke, vaak complexe eigenheid, waardoor het in staat was de beperkende denkkaders van eerst het fascisme, nadien het kapitalisme te doorbreken. Onder impuls van dat credo kon de vernieuwingslust van Stockhausen en co haast messianistische proporties aannemen. Naast muzikaal baanbrekend te zijn, kon de nieuwe muziek immers pretenderen een van de laatste wijkplaatsen te zijn voor de bedreigde menselijke ervaring. Ze manifesteerde zich als een tegengif voor de Hollywoodcultuur dat letterlijk en figuurlijk dissonant moest klinken.

Adorno’s humanistische insteek had echter een paradoxaal gevolg: het complexe verzet van de kunstmuziek werd in toenemende mate onbegrijpelijk. Of zoals Alessandro Baricco in De barbaren schrijft: ‘De avant-gardisten spraken de zinnen uit die iedereen nodig zou hebben gehad, maar ze deden het in een taal die niet de taal van de wereld werd.’ Sterker nog: uit protest tegen de maatschappij trok de modernistische kunstmuziek zich uit de maatschappij terug. Waarom zou ze zich überhaupt nog inlaten met de zieke wereld, als ze op grond van haar vormelijke rebellie zelf al de remedie was? Titels van halverwege de vorige eeuw – Nummer 4 (met dode tonen), Structures of Punkte – liegen er niet om. Verzet was verworden tot louter vorm.

Failliet van het neen

Op Adorno’s kritiekmodel is ondertussen heel wat sleet gekomen. Om de idee dat wij enkel en alleen nog ontvoogd kunnen worden door de ontregeling van onze akoestische waarnemingspatronen, zal de bestuursraad van Coca-Cola eens hartelijk lachen. Maar ook al in de vorige eeuw bleek veel autonome kunst op kritisch vlak een slag in het water. Was die autonomie wel waarachtig? Zo verleende de CIA tijdens de Koude Oorlog geheime financiële steun aan het abstracte expressionisme van Jackson Pollock of (Russische) componisten als Stravinsky. De geheime dienst gebruikte hun kunst vervolgens – zonder medeweten van de argeloze modernisten zelf – als liberale propaganda: ‘Kijk eens, sociaal-realistisch Rusland, hoe vrij Amerika wel is: wild spetteren met verf en koperblazers, we love it.’

67_Dragonetti_Audioguide, Johannes Kreidler (2014) © David Helbich.jpg

De kunstmuziek droeg ook zelf bij aan haar kritische neutralisatie. Linksgezinde componisten als Luigi Nono en Luciano Berio grepen weliswaar terug naar politiek geladen teksten, maar ondermijnden tegelijk hun betekenis door ze te herleiden tot muzikale materie. Klinkers werden naar believen uitgerekt, lettergrepen werden dooreen gehaspeld als waren het twaalftoonsreeksen. Zo reduceerden ze de inhoud tot een cerebrale vernislaag, want ‘het werk sprak voor zichzelf’. Exemplarisch is Berio’s magistrale A-ronne, waarin enkele citaten uit het Communistisch Manifest volstrekt onherkenbaar de revue passeren.

De nieuwe muziek was in een identiteitscrisis verzeild. Wat kon in hemelsnaam de overtreffende trap zijn van neen, neen en nog eens neen?

Ook binnen het muzieksysteem zelf kwam er sleet op de neen-formule. De almaar furieuzer gearticuleerde negatie bereikte al begin de jaren 1970 een hoogtepunt met de krassende strijkers van Helmut Lachenmann en de vier minuten en drieëndertig seconden stilte van John Cage. Maar ook ‘lelijke’ liedjes bleken minder lang te duren dan verhoopt. Algauw brak het moment aan waarop componisten zich qua muzikale gestiek niet verder van de klassieke traditie konden verwijderen. Radicaler dan absolute ruis en stilte wordt het immers niet. Hoe fantastisch een werk als Lachenmanns Pression ook moge zijn, de ‘onesthetische’ rauwheid van de celloklank is daarna nog moeilijk te overtreffen.

Deze muziek luidt echter niet het einde van de muziek in, zoals sommigen ten onrechte beweren. Het was de destructieve impact van het Neen die ten einde liep. Onze oren zijn immers nog nauwelijks te choqueren. Stochastische muziek voor zevenentwintig microtonale piano’s of een klankinstallatie met geprepareerde altviool en diepgevroren boommarter? Geen mens kijkt er nog van op. Of beter gezegd, er bestaat een punt waarop de welwillende, zij het niet-ingewijde luisteraar het opgeeft een onderscheid te zoeken tussen nog eens een ander soort ‘lawaai’. En zo was de nieuwe muziek dus in een identiteitscrisis verzeild. Wat, vroeg ze zich vertwijfeld af, kon in hemelsnaam de overtreffende trap zijn van neen, neen en nog eens neen?

Gehalt-esthetische wending

Het antwoord van musicoloog Harry Lehmann op de jongste Darmstädter Ferienkurse is verrassend evident: neen aan het neen, het is te zeggen, ja. En dan meer bepaald: ja aan de wereld. Met deze zogehetenGehalt-esthetische wending wil Lehmann twee vliegen in één klap slaan. Een vernieuwde nadruk op het conceptuele moet nieuwe muziek weer laten aanknopen bij de wereld, en moet haar zo eens te meer de modernistische glans van Het Nieuwe verlenen. De musicoloog noemt zelf twee lichtende voorbeelden: Johannes Kreidler en Stefan Prins.

De Berlijnse componist Johannes Kreidler ontpopte zich de laatste jaren als de speelse prins van het Neuer Konzeptualismus. Overal waar de sympathieke Duitse dandy verschijnt, hangt de geur van schandaal. Exemplarisch is het werk Fremdarbeit, waarbij hij de praktijk van het componeren vertaalt naar neoliberale productiemethodes. In plaats van zelf aan de werktafel te gaan zitten, gebruikt hij een klein deel van het honorarium om op zijn beurt een werk te bestellen bij een Chinees componist en een Indisch audioprogrammeur. Het duo krijgt daarbij de opdracht een stuk in de (vroegere) stijl van Kreidler te schrijven. Voor aanvang van het concert krijgt het publiek de nodige tekst en uitleg, waardoor het tijdens de uitvoering een aantal mentale hindernissen moet nemen. Luisteren we anders naar plagiaat of digitale pastiche? Zijn ze überhaupt te onderscheiden van het echte werk? En wat zegt dat over de verhouding tussen kunst en technologie? Fremdarbeit is een bespiegeling over authenticiteit, die op macabere wijze resoneert met wantoestanden van de vrije markt.

Niet minder gelauwerd dan zijn Berlijnse collega is de Belgische componist Stefan Prins. Zijn groots opgezette Generation Kill werd in meer dan één vakblad op gejubel onthaald. Zoals wel vaker vertrekt Prins van de idee van de prothese. Doordat we in het dagelijkse leven voor een groot deel afhankelijk zijn van technologie, is de mens feitelijk een hybride wezen geworden. Gsm en tablet fungeren steeds meer als verlengstukken van de mens, zowel lichamelijk als geestelijk. In Generation Kill zitten vier muzikanten achter evenveel half transparante schermen, die door vier andere uitvoerders aangestuurd worden via gamecontrollers. Vooraf opgenomen beelden van de muzikanten mengen zich met wat zich echt op het podium afspeelt. Algauw wordt het moeilijk om werkelijkheid en beeld van elkaar te onderscheiden. Het sleutelmoment volgt halfweg: plots doen de instrumenten er het zwijgen toe. Op de schermen verschijnen beelden uit de cockpit van een bommenwerper, die het spel van zo-even een grimmige, maatschappelijke lading geven. Prins wil er ons op attent maken dat technologie niet altijd een onschuldig hulpmiddel is en zelfs aanleiding kan geven tot een gevaarlijk moreel fluïdum. Hij bespeelt de grijze zone tussen computergame en oorlogssituatie, joystick en wapen, spel en ernst, amusement en moord.

Muziekpolitie Darmstadt

Het is moeilijk om niet enthousiast te worden van Lehmanns heilsboodschap. Het ruimteschip Musica Nova is terug van zijn reis naar Sirius en heeft zonet onder leiding van de nieuwe conceptuele stuurlui een zachte landing op aarde gemaakt. ‘Welkom terug, nieuwe muziek!’ staat op een spandoek uit Darmstadt te lezen. Jammer genoeg is dit utopische droombeeld snel doorprikt. Pats! Voor wie eraan mocht twijfelen: Lehmanns betoog spruit bepaald niet voort uit een echte bekommernis om de wereld (laat staan om het publiek), maar is er in eerste instantie op gericht om de nieuwe muziek zonder gezichtsverlies uit haar materiële impasse te loodsen. Concept is daarbij in wezen niet meer dan een middel, kritiek een wenselijk bijproduct. Zo komt de wereld er alsnog tamelijk bekaaid van af, terwijl aan de autonomie van de modernistische vormtaal met geen vinger geraakt wordt. Niet-muzikale inhoud moet bijgevolg via een omweg binnen gesluisd worden. Video, tape of andere media knappen het wereldse werkje op. Zolang de muziek zich maar niet vuil hoeft te maken.

67_Dragonetti_Infiltrationen (Memory Space #4), Stefan Prins & Zwerm (2009).jpg

Muziek die niet beantwoordt aan de systeemvereisten, brandmerkt Lehmann prompt als ‘naïef modernisme’ of, erger nog, kitsch. En zo blijkt Lehmanns Gehalt-esthetische wending al bij al niet meer dan het promopraatje van een conservatieve stijlpoliticus. Neem bijvoorbeeld het postmodernisme, een stroming die zich in muziek doorgaans kenmerkt door de herintroductie van tonale elementen en het gebruik van klassieke vormen. Ironische citaatkunde, meent Lehmann. Dat wil zeggen: niet ernstig en bijgevolg niet levensvatbaar. Op die manier slaagt hij erin alle muziek te negeren die zich ietwat anders tot het tonale systeem verhoudt dan de totale afwijzing ervan. Wat bijvoorbeeld gezegd over de neotonale opera’s van John Adams of de jazz-meets-Stravinsky-muziek van Louis Andriessen? Zelfs voor de Amerikaanse minimalisten als Steve Reich of Philip Glass lijkt in Lehmanns geschiedenis geen plaats. Hoeft het trouwens gezegd dat net de neotonale muziek van het concert des refusés zich al decennia maatschappelijk veel meer betrokken toont dan de priesters van Het Nieuwe? Denk aan Adams’ Nixon in China, Reichs Three Tales of Andriessens Workers Union, om er maar enkele te noemen. Om van popmuziek nog maar te zwijgen. Neen, de conceptuele dageraad kan je bezwaarlijk een uitgestoken hand noemen naar de wereld. Het is veeleer een gebalde vuist richting – in hun oren – ‘slechte muziek’. Een nieuw puritanisme met een ideologische vernislaag.

Verzet of vernis?

Mogen we Kreidler en Prins deze academische kortzichtigheid aanrekenen? Niet per definitie, al zou het hen sieren mochten ze zich in hun eigen polemische teksten niet zo kritiekloos beroepen op de in Darmstadt geopenbaarde nieuwe orthodoxie. Kreidler kan je alleszins niet van een tekort aan humor beschuldigen. Om zijn Klavierstück 8 te verwezenlijken, hoef je volgens de partituur enkel het begrip ‘piano’ op de pornosite Youporn in te geven. Niettemin geeft Kreidlers werk de indruk op twee benen te hinken. Ironische afbreker of geëngageerd opbouwer, het is een moeilijke keuze. Zelfs Lehmann ziet in het Neuer Konzeptualismus van zijn poulain uiteindelijk ‘maar’ een overgangsfase. Kreidler zelf meent nochtans dat we zijn werk niet mogen reduceren tot louter concept. Hij heeft het naar eigen zeggen namelijk nog steeds gemunt op de ontginning van nieuwe luisterervaringen. Zo lijkt de kunstenaar zich in te dekken tegen het verwijt dat hij niet ernstig genoeg is. Anders gezegd, dat zijn rebelse charlatanerie ten koste zou gaan van het Kunstwerk met een grote K. Precies daar wringt het schoentje. Telkens bij Kreidler het wijzertje van conceptuele interventie naar Kunstwerk doorslaat, moet hij zich het masker van ernstig componist aanbinden, wat niet altijd een perfect fit oplevert. Zijn charme neigt dan naar zelfgenoegzaamheid.

Kreidler put zijn samples en beelden voor het grootste deel uit de populaire cultuur (sport, pornografie, popmuziek) of uit het klassiek repertoire (Beethoven, Shostakovitch). Als Kreidler in Shutter Piece een voetbalmatch versnijdt met abrupte stiltes, reduceert hij volkscultuur tot te manipuleren ‘klankmateriaal’. Het traditionele dedain van de modernist voor massa en burger is niet ver weg. ‘Pop is noise’ liet hij zich ooit in een interview ontvallen. Lees: Noise die ik als componist via mijn ondanks alles ernstig te nemen esthetiek tot kunst verhef. Al dient herhaald: Johannes Kreidler schopt wel degelijk keet, en dat kan in het soms wat muffe binnenskamerse wereldje van de klassieke muziek best verfrissend zijn. Nog eentje om het af te leren: de compositie Product Placement duurt 33 seconden en bevat 70.200 samples. Voor elk van die samples vulde Kreidler copyrightformulieren in, die hij met een vrachtwagen liet leveren aan de kantoren van GEMA, het Duitse SABAM. Of hoe ook een teveel aan burgerlijke gehoorzaamheid zand in de machine kan strooien.

Johannes Kreidler schopt keet, en dat kan in het soms wat muffe binnenskamerse wereldje van de klassieke muziek best verfrissend zijn

Beslist niet ironisch is het werk van Stefan Prins. Is de muziek in veel van Kreidlers stukken het haast toevallige resultaat van een conceptueel procedé, bij Prins zijn concept en vorm evenwaardige onderdelen van één doordacht artistiek idioom. Generation Kill laat er geen twijfel over bestaan:Prins’ intellectuele voorvaderen zijn in modernistische hoek te zoeken. Lachenmann, bijvoorbeeld. Het akoestische aspect is echter slechts één dimensie van het werk. Zo omvat de reeks flesh+prosthesis een aantal stukken waarin Prins de verhouding tussen instrument, uitvoerder, gestiek en klank aftast. Via elektronica kunnen die elementen van elkaar worden losgekoppeld. Een boogstreek op een viool resulteert dan niet langer noodzakelijkerwijs in een gestreken klank, zodat het vaak moeilijk valt uit te maken wie wat aanstuurt … of wat wie. Prins’ werken kan je zien als metaforen voor het hybride lichaam waarin technologie en biologie op dubbelzinnige wijze met elkaar interageren. Anders dan de absolute muziek van Lachenmann, moet je flesh+prosthesis dus horen én zien. Of je leest natuurlijk het programmaboekje. Daar verneem je alles over de op feedbackprincipes gebaseerde digitale soundprocessingtechnieken en de eenendertig sonorische processen die een vioolsample onderging.

Het moet gezegd: Prins’ muziek is bepaald een taaie noot om te kraken. Tussen de kunstenaar en het publiek lijkt een waas van technologie en theorie te hangen, waardoor het werk immuun wordt voor elke vorm van kritiek. Al te vaak draait het om technologische en muziekinterne spitsvondigheden waarvan het vernuft enkel doordringt tot gespecialiseerde klankingenieurs en musicologen. Voorstanders verdedigen dat Prins’ muziek de ingrijpende aanwezigheid en de ondoordringbare complexiteit van technologie in onze wereld vertaalt naar het concertpodium. Maar hoe kan een publiek dat kritisch potentieel ontginnen als ook de muziek ondoordringbaar is geworden? Anders gezegd: gaf zijn denken over technologische protheses aanleiding tot hoogtechnologische muziek of leidde de technofiele aanleg van de componist hem naar het verknipte onderwerp? Zelfs de cockpitbeelden uit Generation Kill lijken meer als excuus voor muziektechnologische acrobatiek te fungeren dan dat ze oprechte verontwaardiging uitdrukken.

Zeg eens ja

De kloof tussen autonome en kritische kunst overbrug je niet door er zomaar een concept of een thematiek tegenaan te gooien. Als niet-figuratieve kunstvorm zal muziek wel nooit de kritisch-openbarende slagkracht krijgen van theater, literatuur of film. En misschien is dat ook niet zo erg. Adorno kon van de kunstmuziek complexiteit en eigenaardigheid eisen omdat ze daarmee lijnrecht tegen de simplistische en generische producten van het kapitalisme kwam te staan. Alleen zijn we ondertussen meer dan een halve eeuw verder. In termen van verzet zijn zowel de autonome wapens als de analyse van de simplistische vijand aan een update toe. Het strijdplan hoeven we alvast niet uit de faculteit musicologie te verwachten. Muziek moet veranderen onder impuls van de wereld. Nieuwheid in muziek moet het gevolg zijn van een openheid tegenover haar steeds veranderende omgeving, niet een doel op zich. Dat hebben theoretici als Lehmann nog altijd niet begrepen.

Muziek moet veranderen onder impuls van de wereld

Gelukkig is er in de praktijk wel sprake van zo’n openheid. Je ziet ze bij hedendaagse ensembles als Ictus en Nadar – Prins’ eigen ensemble – die de klassieke concertsituatie inruilen voor andere, minder sacrale vormen van presentatie. Het al te lang in stand gehouden tussenschot tussen hoge en lage kunst is intussen, goddank, zo lek als een zeef. Noise met een alternatieve rockachtergrond deelt – soms – het podium met elektronica-wizards die studeerden aan het IRCAM van Pierre Boulez. Maar ook bij componisten als Matthew Schlomowitz en François Sarhan heerst een verfrissende ongedwongenheid. Neem het werk van die laatste. Zijn compositiereeks Homework is een toonbeeld van hoe eenvoudige middelen tot indrukwekkende resultaten kunnen leiden. In Homework 1 volgt de uitvoerder een gebruiksaanwijzing waaruit Sarhan gebaren en woorden put die zich ontwikkelen tot een bizarre menselijke installatie. De toeschouwer kan volgen hoe het naakte beginidee zich als het ware aankleedt tot werk, hoe eenvoudige spelregels leiden tot een vernuftige en geestige complexiteit. Vakmanschap heet dat, verleiding ook. Sarhan hoeft geen theoretische mist te spuiten om zichzelf op de kaart te zetten.

Dat schept goodwill bij het publiek, een bereidheid om samen met het werk naar een interpretatie toe te leven. Vormt Homework 1 op die manier niet even goed een commentaar op de idee van de hybride mens? Het doet dat zonder ondoordringbare hocus pocus, maar met een verkwikkende vleug inventiviteit. Of dat volstaat om van echte kritiek te spreken? Toegegeven, de aandeelhouders van Apple Inc. springen vooralsnog niet door het raam. Maar cynisme is altijd de gemakkelijkste optie. Het werk van iemand als Sarhan geeft tenminste uitdrukking aan onbevangen menselijke creativiteit. Veel meer dan de modernisten oude stijl bezit het een positieve humanistische vibe die kan doordringen tot een breder publiek. Uiteraard is er niet één zaligmakend recept voor verzet. Zeker is wel dat de nieuwe muziek lang genoeg neen heeft geschreeuwd in de woestijn. Hoog tijd voor een ja in en aan de wereld.

 

Régis Dragonetti studeerde literatuur van de moderniteit (UAntwerpen) en compositie (Conservatorium Gent). Hij is coördinator en programmator hedendaagse muziek in de MIRY Concertzaal. Onder het pseudoniem Karl Muys pleegt hij vreemd proza.

^ Terug naar boven
 

Reacties

Wat fijn dat in een

Wat fijn dat in een Nederlandstalig kunstmagazine aandacht besteed wordt aan nieuwe muziek, dat gebeurt helaas niet vaak genoeg. Fijn ook dat het bijzonder vlotte artikel van Regis Dragonetti duidelijk kiest voor een polemische aanpak, een beetje polemiek kan geen kwaad in het overwegend rustig voortkabbelende muzieklandschap. Spijtig is echter dat omwille van deze aanpak toch vaak wat kort door te bocht gegaan wordt en dat nuance vaak plaats moet ruilen voor karikatuur.
Daarom wilde ik graag enkele kritische kanttekeningen plaatsen bij wat Dragonetti schrijft. Hopelijk dragen deze kanttekeningen op hun beurt bij tot een open, constructieve en genuanceerde dialoog.

Eerst en vooral een algemene opmerking: in dit artikel word ik gemakshalve in de hoek gezet van de „Neue Konzeptualismus”, een door mijn bevriende collega Johannes Kreidler in het leven geroepen „stroming” in de nieuwe muziek. In het essay „Über das multidimensionale / On the Multidimensional” van het mei-nummer van het Duitse magazine voor nieuwe muziek „MusikTexte” heb ik me nochtans expliciet gedistantieerd van die stroming (de Engelstalige versie van dit essay kan hier gedownload worden: http://musiktexte.de/epages/dc91cfee-4fdc-41fe-82da-0c2b88528c1e.sf/de_D... ). Dat is meteen ook een antwoord op de in het artikel geformuleerde, onterechte kritiek dat ik me „kritiekloos beroep op de in Darmstadt geopenbaarde orthodoxie”.
En wat die zogenaamde orthodoxie betreft: het valt op hoe verschillend de componisten zijn die Lehmann in zijn presentatie naar voor schuift wanneer hij het heeft over de „Gehalt Esthetische Wendung”. Naast Kreidler en mijzelf, komen andere bijzonder uiteenlopende componisten als Jennifer Walshe, Chaya Czernowin, Trond Reinholdtsen, Hannes Seidl en Alvin Lucier aan bod. Je kunt dus enkel van een „orthodoxie” spreken als je niet onder de oppervlakte kijkt. Het volstaat het werk van twee willekeurige gekozen componisten uit bovenstaande lijst naast elkaar te leggen om te zien dat er van een overkoepelende orthodoxie weinig sprake is. Een interessante, verwante discussie echter zou kunnen gaan over de mate waarin een Zeitgeist terug te vinden is bij bovengenoemde componisten, en wat die dan wel zou kunnen zijn. Dat is deels waar Lehmann (zelden probleemloos) op aanstuurt.

In de paragraaf „Verzet of Vernis” lees ik: "Anders dan de absolute muziek van Lachenmann, moet je flesh+prosthesis dus horen én zien. Of je leest natuurlijk het programmaboekje. Daar verneem je alles over de op feedbackprincipes gebaseerde digitale soundprocessingtechnieken en de eenendertig sonorische processen die een vioolsample onderging." Literaire overdrijving zijn natuurlijk een dankbare tool wanneer je de polemiek opzoekt, maar het wordt problematischer wanneer die overdrijving vervolgens gebruikt wordt om je eigen these te bewijzen, in dit geval dat er een waas van theorie over mijn muziek hangt. Laat me even de programmatekst waarnaar gerefereerd wordt erbij halen, en ik nodig u uit de zeven verschillen te zoeken (zie ook http://www.stefanprins.be/eng/composesInstrument/comp_2013_01_fleshprost...) : „Flesh+Prosthesis #0-2 are closely related to the 8-channel electronic composition Hybridae (2012). In that composition I used digital sound-processing techniques (based on feedback-principles) on a series of violin samples to generate a hybrid sonic body that constantly occupies different regions in the spectrum between the physical (clearly recognizable violin samples) and the digital (after heavy digital processing).”

Het is al jaren mijn grootste overtuiging dat kunst moet kunnen spreken zonder programmatekst of theorie. Dat is meteen ook de reden waarom ik in mijn programmateksten hoe langer hoe minder uitwijd over de muziektechnische of theoretische aspecten van mijn werk, maar eerder de globale context schets waarin een werk is ontstaan en valt te plaatsen (al mijn programmateksten zijn op mijn website terug te vinden: www.stefanprins.be). Dat plaatst de volgende zinsnede van Dragonetti hopelijk ook in een ander licht: "Tussen de kunstenaar en het publiek lijkt een waas van technologie en theorie te hangen, waardoor het werk immuun wordt voor elke vorm van kritiek.”

Ook wat die waas van technologie betreft, vraag ik me af hoe zeer werken als „Piano Hero #1” (http://www.stefanprins.be/eng/composesInstrument/comp_2011_01_pianohero....) of „Generation Kill” (http://www.stefanprins.be/eng/composesInstrument/comp_2012_03_generation... ) of „Mirror Box (Flesh+Prosthesis #3)” ( http://www.stefanprins.be/eng/composesChrono/comp_2014_02.html ) daar onder lijden. De technologie heeft in elk van die stukken een zeer duidelijke en eenduidige functie en rol. Waar ik niet mee wil gezegd hebben dat ik die eenduidigheid niet subverteer. Dat is in mijn werk vaak immers van cruciaal belang, omdat het op die manier de hybridisering die we in de wereld van vandaag ervaren, thematiseert en problematiseert.
Als kunstenaar wil ik kunst maken die enerzijds heel direct communiceert met een publiek, maar wil ik tegelijkertijd ook net genoeg frictie creëren, opdat de luisteraar/kijker uitgenodigd zou worden om er nadien, op de tram naar huis, ook nog over na te denken.

Spijtig ook dat Dragonetti mijn oprechtheid in twijfel trekt wat betreft die "cockpitbeelden van een bommenwerper” in „Generation Kill”. Eerst en vooral: het zijn beelden van een onbemande drone, niet van de cockpit van een bommenwerper. Dit is geen klein detail. Deze beelden hebben een plaats gekregen in dit werk net omwille van het feit dat die drones onbemand zijn en aangestuurd worden van op de andere kant van de planeet, alsof het een avatar is in een computer game, door iemand die fysiek niet de minste connectie heeft met de plaats waar die drone vliegt en met de mensen met die drone van de aardkluit worden geschoten. Dat is de keerzijde van de medaille van de transparant geworden grens tussen realiteit en virtualiteit. Zonder die beelden zou „Generation Kill” een ode geweest zijn aan de technologische homo ludens. Mét die beelden wordt die onschuld doorprikt en hopelijk in vraag gesteld. Ze waren dus allerminst een opportunistisch excuus voor hoogtechnologische acrobatiek, maar zijn integendeel structureel en inhoudelijk een essentieel onderdeel van het werk, en een oprechte uiting van mijn persoonlijke, menselijke verwarring in de steeds toenemende „augmented reality” waarin wij leven.

Voor de duidelijkheid. Het

Voor de duidelijkheid. Het was niet de bedoeling om je bij Kreidlers “Nieuwe conceptualisme” te rekenen. Jouw werk heeft daar duidelijk weinig mee te maken. Daarmee is meteen ook gezegd dat ik onder “orthodoxie” niet eenvormigheid versta. Darmstadt is dat bij mijn weten nooit geweest. Met “orthodoxie” bedoel ik de idee dat er een of andere ‘juiste leer’ zou bestaan die het pad effent richting relevante muziek.

Wat niet onder Lehmanns esthetiek valt, veegt hij onder de mat van het “naive modernism”, een soort mesthoop van de recente niet zo interessante geschiedenis. Een mening/voorkeur/overtuiging uiten is natuurlijk geen probleem en in deze tijden zelfs bewonderenswaardig. Maar zijn systeemtheoretische aanpak doet beroep op een haast eschatologische natuurlijkheid die het Nieuwe Testament niet zou misstaan. Enderzijds biedt hij bij wijlen een interessant perspectief op de twintigste-eeuwse muziekgeschiedenis (als stappen in een proces van progressieve differentiatie), maar uiteindelijk vormt ze slechts de inleiding op zijn eigen profesie, een nieuwe stap in de ontvoogdingsgeschiedenis van het kunstwerk, ie de “Gehalt-aestethic Turn”. Alsof het kunstwerk zich nog minder gebonden heeft op te stellen. Dàt is pas naïef.

Maar goed, Stefan Prins is Harry Lehmann niet. Eerst en vooral heb ik geen probleem met je werk als dusdanig. Het is goed doordacht en Generation Kill kan de boekjes in als een voorbeeld van hoe vorm en inhoud compleet in elkaar kunnen opgaan. Of iemand ervan houdt, is natuurlijk een persoonlijke zaak. Maar dat het allemaal goed ineen zit, is wel het minste wat je ervan kan zeggen. Mijn kritiek wil breed zijn, maar spitste zich om begrijpelijke redenen toe op jouw werk, en dan nog wel in het licht van verzet in de kunst.

Het felst ging ik te keer in de bespreking van je Generation Kill, een stuk dat internationaal veel bijval heeft mogen genieten. Alex Ross, gerespecteerd publicist en voormalig criticus van de New York Times, noemde het zelfs het evenement van het jaar. Maar voor mij wringt er iets. Begrijp me niet verkeerd. Aan de oprechtheid van de mens Stefan Prins heb ik niet te twijfelen, aangezien ik eenvoudigweg niet in je hoofd kan kijken. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat de invloed van technologie je erg na aan het hart ligt, misschien zelfs zorgen baart. Ik noem de beelden in Generation Kill “een excuus voor muziektechnologische acrobatie” omdat ze binnen de logica van het werk wat mij betreft impact missen en jammer genoeg niet door onkunde van de componist. Ik verklaar me nader.

Kunnen we het er over eens zijn dat de dronebeelden de bedoeling hebben om een shock teweeg brengen? Ze moeten een epifanie bij de toeschouwer te weeg brengen: de dunne grens tussen het virtuele en het reëele, waarvan ik net getuige was, heeft een sinistere kant. Voor mij is het probleem dat deze shock opgaat in de brio van het werk zelf. Als luisteraar heb je akoestisch weinig houvast. Het materiaal is disparaat en hoogts onvoorspelbaar. Akkoord, er is een bepaald energetisch verloop dat wel te volgen is maar in combinatie met de schermen, de muzikanten erachter, de manipulators ervoor is het algemeen effect een van constante hypertensie Generation Kill doet duizelen of wil dat tenminste. Het heeft iets van een hoogtechnologisch momument uit een andere dimensie, massief en ondoordringbaar voor de verblufte astronaut/toeschouwer (hoewel niet zonder exo-planetaire charme, ik geef het toe). Die zintuiglijke agressie, de modernistische strategie par excellence, ondermijnt mijns inziens de shock die je voor ogen hebt. Generaties kunstenaars hebben de botte klassieke vorminstrumenten (narrativiteit, het pictorale, het consonante enz.) omgekeerd en zo opnieuw tot wapen gemaakt. Maar die kant is vandaag ook bot geworden. Het lawaai (Russolo), het bloed (Wiener Aktionismus), het obscene (Paul McCarthy), het ongrammaticale (Van Ostaijen) doen niet meer duizelen. We zijn moe.

Nog twee kleine

Nog twee kleine toevoegingen:

- ik wil niet beweren dat we alle verworvenheden van het modernisme (ik zeg maar iets, de emancipatie van de dissonant, vervreemdingstechnieken enz) moeten verwerpen. Integendeel. Maar de anti-geste werkt niet meer als vroeger. Ingewijden zijn alles gewoon, leken snappen het niet. Het communicatiemodel is dus aan vernieuwing toe. Geen verkleutering maar ook geen complexiteit, louter en alleen omdat de maatschappij nu eenmaal complex is. Helderheid in complexiteit.

- Generation Kill staat wat mij betreft niet gelijk aan het oeuvre van Stefan Prins. Piano Hero is inderdaad veel transparanter en dan zwijg ik nog van PARK, dat in samenwerking met Zwerm en Shila Anaraki tot stand kwam!

Post new comment

The content of this field is kept private and will not be shown publicly.
  • Web page addresses and e-mail addresses turn into links automatically.
  • No HTML tags allowed
  • Lines and paragraphs break automatically.

More information about formatting options

Als maatregel om geautomatiseerde spamrobotten tegen te gaan, vragen wij u het huidige jaar in te vullen. Op die manier kunnen we uw bericht onderscheiden van spam.
By submitting this form, you accept the Mollom privacy policy.